"Als er dan een groot thema in mijn oeuvre moet zitten, laat het dan zijn dat je je moet neerleggen bij wie je nu eenmaal bent en wat je nu kunt. Bij mij bleek dat sprookjes schrijven te zijn."
Paul Biegel in De volkskrant

Illustratie © Charlotte Dematons

Mijn fantasie is een melkkoe

De Volkskrant  |  1 oktober 2004  |  Door: Pjotr van Lenteren

Na ruim zestig kinderboeken en veertien bekroningen schreef Paul Biegel (79) zijn vierde Kinderboekenweekgeschenk, Swing. ‘Ik ben een ouderwetse sprookjesschrijver.’

Op de planken in zijn zonnige verdieping aan de Keizersgracht staan maar weinig boeken. Lezen, dat doet de grand old man van de kinderliteratuur Paul Biegel (79) eigenlijk niet. Weinig klassiekers en al helemaal nauwelijks werk van collega’s. ‘Stel me dus maar geen moeilijke vragen’, grinnikt hij, terwijl hij jongensachtig met zijn handen in zijn nek achterover gaat liggen op de bank. ‘Ik weet er toch geen bal vanaf.’
Nee, het enige papier dat overvloedig rondslingert in het schrijvershuis is muziekpapier. De jonge Biegel had vlak na de oorlog pianist willen worden, maar was niet goed genoeg. De kleine, bruine Pleyel-vleugel die langs de muur staat beroert hij sindsdien alleen voor zijn eigen genoegen.

Toen ook een rechtenstudie mislukte begon hij te schrijven. Ruim zestig kinderboeken en veertien bekroningen later schrijft hij voor het eerst weer over zijn grote passie in zijn vierde Kinderboekenweekgeschenk: Swing. Daarin verovert een geniale trompettist zonder het zelf te willen Amerika.
Het lijkt een knipoog naar zijn eigen carrière. Maar dat is het niet. ‘Als er dan een groot thema in mijn oeuvre moet zitten, laat het dan zijn dat je je moet neerleggen bij wie je nu eenmaal bent en wat je nu kunt. Bij mij bleek dat sprookjes schrijven te zijn.’

Waar komen al die verzinsels toch vandaan?
‘Geen idee. Als ik niet schrijf, voel ik me niet fijn. Het is een loeiende melkkoe, die fantasie van mij. Er moet elke dag wat uit. Tegen kinderen zeg ik: de verhalen komen ergens uit mijn buik. Ze nemen dat gewoon van me aan. Tegenover volwassenen vind ik het moeilijker om uit te leggen. Die hopen altijd iets geniaals te horen als ze zo’n vraag stellen. Ik wil gewoon graag een beetje vermaken, meer niet.’

Waarom wilt u nooit toegeven dat er diepere gedachten in uw werk zitten?
‘Tuurlijk zitten die erin, maar ik stóp ze er niet in. Kijk naar zo’n boekje als Swing. Je hebt een talentvol jongetje met een trompet op een visserseiland. Dat jongetje kan uitzonderlijk goed spelen. Een rijke stinkerd merkt hem op en bestelt hem als muzikant voor de bruiloft van zijn zeven dochters. Ineens begrijp ik dat die man geen goede bedoelingen heeft. Hij wil de jongen als slaaf verkopen en zo veel geld verdienen. Nou, dan heb je dus een avontuur. Meer moet je er niet achter zoeken.’

Voelt u zich als fantast geen vreemdeling in het nuchtere, altijd realistische Nederland?
‘Soms wel. Ik had beter een Rus kunnen zijn. Wat moet Tsjaikovski gelukkig zijn geweest dat hij een serieus ballet over een sprookje kon maken. Als je tegenwoordig zoiets maakt als Het Zwanenmeer, is het per definitie voor kinderen.’

Bent u blij met Harry Potter?
‘Rowling doet me veel plezier. Van bijstandsmoeder tot miljonair met een kinderboek, dat is toch prachtig? En dankzij haar is de fantasie helemaal terug. Dat geeft de burger moed! Ik ben naar één zo’n film geweest. Razend knap. Vooral dat Zwerkbal is leuk.’

Straks krijgt u ook een film: De kleine kapitein.
‘Eigenlijk ben ik niet voor het verfilmen van boeken. ”U heeft zo beeldend geschreven”, zeggen ze dan. Maar dat is precies de reden waarom ze er geen film meer van hoeven te maken. Ik heb zo het land aan dat cross-over-gedoe van tegenwoordig. Je gaat toch ook geen beeldhouwwerk van de Nachtwacht maken? Ik ben dol op film, maar waarom wordt er zo weinig oorspronkelijk script geschreven? Verzin toch je eigen verhaal!’

Heeft u een reden om te schrijven wat u schrijft?
‘Ik zag een tijd terug een interview met Marten Toonder bij Barend & Van Dorp. Ze vroegen hem wat hij nou eigenlijk had beoogd in zijn leven. Hij zei: ”Eruit halen wat erin zit, zonder een oordeel over de waarde ervan.” Dat vond ik prachtig gezegd. Zo zie ik het ook. Maar Barend en Van Dorp begonnen te lachen en zeiden: ”U heeft er anders wel aardig aan verdiend.” Zo’n domme reactie!’

U leerde het vak van Toonder. Mogen we uw werk met het zijne vergelijken?
‘Ik werk heel anders dan hij. Wij moesten van hem een plot schrijven en dat invullen. Daar liep ik op stuk en daarom ben ik uiteindelijk ook weggegaan. Ik doe het andersom. Een ander verschil is dat hij volwassenen kon vermaken. Daar ben ik niet zo goed in. Toonder heeft een hele andere toon dan ik. De dingen die ik schreef waren van meet af aan kinderverhalen.’

Hebt u zich ooit miskend gevoeld?
‘Ik werd ooit geïnterviewd door een knap, zelfverzekerd meisje van een lokale Amsterdamse radiozender. Tijdens het gesprek vroeg ze me: ”Het gaat toch niet over feeën en kabouters, hè?” Want dat vond ze toch zó kinderachtig! En wat moest ik zeggen? Feeën, kabouters: daar komt mijn werk eigenlijk wel zo’n beetje op neer. Toen werd ik met de neus op de feiten gedrukt, ha ha.’

U wordt tot de emancipatoren van het kinderboek gerekend. Hoe ziet u dat zelf?
‘Ik voel me geen grote emancipator. Ik ben maar een ouderwetse sprookjesschrijver. Miep Diekmann, die was baanbrekend. Die schreef over rassen, seks en scheiden. Dingen waar toen niemand met kinderen over durfde te praten. We zijn ze mede door haar veel serieuzer gaan nemen. Mijn standpunt was dat kinderboeken net zo mooi geschreven en uitgegeven moesten worden als volwassenenboeken. Ik heb overigens ook voor mijn eigen plezier gestreden, hoor. Wie wil er nu mooie zinnen schrijven in een lelijk boek?’

Zelf nooit iets maatschappelijk relevants willen schrijven?
‘Ja hoor. Ik ben mijn carrière begonnen als journalist. Maar dat was vergeefse moeite. Ik heb echt geen idee wat ik de mensen omtrent de wereld moet voorhouden. En kinderen al helemaal niet. Wat is het nut van onze welvaart? Geen flauw idee. Laat mij maar lekker fantaseren. Mijn zinnen komen niet tot leven als ik over de werkelijkheid schrijf. Als ik het allemaal uit mijn duim zuig wél.’

Wie bewondert u van de jonge generatie schrijvers?
‘Joke van Leeuwen. Bij haar voel je meteen: dat is er een. Haar boek Iep! over dat malle wezen dat alleen de klank ie kan zeggen, vond ik geweldig. Dat is kwaliteit! Daar spat het plezier van af. Ik vind wel dat het literaire kinderboek een cultus is geworden. Ons ging het om inhoudelijke en uiterlijke kwaliteit, maar tegenwoordig zie je een tendens om erg gewilde boeken te bekronen. Het ergst vond ik een prentenboek over een meisje dat haar eigen haren opat. Wat voor lol valt daar voor kinderen nog aan te beleven?’

Uw eigen lievelingsboek, De tuinen van Dorr, is ook niet de grote favoriet van kinderen. Vindt u dát een kinderboek?
‘Toch wel. Maar niet het makkelijkste. Ik herinner me nog goed dat ik het manuscript net had ingeleverd. ”Dit koopt geen hond”, zei mijn uitgever ontroerd, ”maar ik vind het zó mooi.” Ondertussen is het nog steeds in druk. Maar ik vraag me ook weleens af of kinderen dat boek nou echt leuk vinden. Het is erg duister.’

Wie zou u de Griffel der Griffels geven?
‘Mezelf. Zo vals ben ik wel.’

En voor welk boek?
‘Ik vind dat het een prijs voor kinderen moet zijn. Dus kies ik De kleine kapitein.’

Hoeveel diepgang zit er in het ideale kinderboek?
‘Dat is de essentiële vraag van ons vak. De kleine kapitein heb ik met erg veel plezier geschreven. Maar omdat het eerst in Donald Duck verscheen, moest ik het van de redactie zo vlot mogelijk maken. Dat vond ik moeilijk. Maar laatst las ik het terug voor de verfilming en ik was aangenaam verrast. Het gegeven van een groepje kinderen dat de wereldzeeën bevaart, is toch om je vingers bij af te likken? Je moet ze het alleen ook niet té gemakkelijk maken. Het enige sprookje van Andersen dat ik me nog letterlijk kan herinneren uit mijn eigen kindertijd, is het verhaal dat ik niet begreep. Kennelijk heeft onbegrip ook waarde.’

Lezen kinderen überhaupt nog wel?
‘Dat houdt me niet zo bezig. Ik heb nooit gevonden dat het noodzakelijk is om te lezen. Zelf heb ik daar ook nauwelijks tijd voor. Laat ze voetballen als ze dat willen.’

U schrijft nog elke dag. Hoe houdt u dat vol?
‘Ik kan het gewoon niet laten. Het is zoiets als je voortplanten. Dat doe je ook zonder er al te diep over na te denken. Zelfs hier tussen de straatstenen van de Keizersgracht slagen paardebloemen erin om zich te handhaven. Prachtig vind ik dat. Kennelijk is het heel hard nodig. Zo verbaas ik me elke keer weer over mijn schrijven. Net zoals ik het altijd weer een wonder vind dat de stofzuiger werkt.’