"Daar waar je niet bent, daar is het geluk."
Paul Biegel in Trouw

Wat is er toch achter die horizon

|  Hans&nbspNauta

‘Een leuk verhaal? Eerder vreselijk dramatisch! Met alle drugs en doden. Ik heb geen flauw idee wat voor indruk dit gaat maken op de kinderen.” En dus zet hij eerst maar een kopje thee. Kinderboekenschrijver Paul Biegel (1925) begroet zijn poes in de keuken en waarschuwt hem vooral niet de huiskamer binnen te gaan. Gasten zijn immers ‘le-vens-gevaarlijk’.

Maar het enorme beest is misschien wel schuw, maar niet bang. En waarom ook. In de woordenwereld van Biegel is een poes niet zomaar een poes maar een Rattepak, met groene gluurogen, genadeloze grijpklauwen en een muil met messe-tanden (‘Nachtverhaal’). Zelf hield Biegel niet van katten totdat hij muizen kreeg en gif en vallen te gruwelijk waren. Poes was welkom maar verloor in zijn nieuwe thuis zijn oude naam. ,,Want Bach is geen naam voor een poes.”

Een oude man in een huis vol muizen. Het was de aanzet tot Biegel’s nieuwste boek ‘Man en Muis’, dat vandaag verschijnt en waarin Oom Theodoor, half blind en doof, niet merkt hoe zijn huis in een paradijs voor huis- en veldmuizen verandert. Honderden leiden er een luxe leventje van kaas, spek, maïs en van heerlijk gladde ‘roetsjbanen’.

Elke ochtend om negen uur gaat Biegel aan zijn bureau zitten werken, vanuit discipline en de lust om iets te maken. Hij schrijft met de hand, over het brekebeentje dat held wil zijn, over reizigers op verkenningstocht, over feeën, reuzen en kabouters en over het beloofde land aan de overkant van de tuin of oceaan. Altijd komt er wel een doem in het verhaal. ,,Van die niet-goedzakken die gebruik maken van misverstanden. Ja, daar heb ik wel plezier in.”

Nog altijd houdt hij stevig vast aan de ‘ontzaglijk belangrijke regels’ die Marten Toonder hem bijbracht toen hij in diens studio stripverhalen schreef. ,,Voer nooit een personage op voor de flauwekul. Let op vorm, evenwicht en ritme. Nederlandse woorden zijn als bakstenen waarvan je een discuswerper wilt bouwen: hopeloos natuurlijk. Maar houd de lezer er wel continu mee aan de gang: kies elk woord zó dat hij het volgende woord PER SE wil lezen.”

Alleen het vooraf uitgetekende plot, waar de oude Toonder altijd om vroeg, heeft Biegel losgelaten. Liever werkt hij uit de vrije hand, als een metselaar zonder touwtjes. ,,Soms begin ik vanuit een titel of een gedachte. Bij een verhaal als ‘De kruikenpost’ had ik bijvoorbeeld alleen het beeld van de kruik die gesproken woorden bewaart zolang de stop erop zit. Al schrijvende laat ik de koning een bode uitsturen. Ik zie hem lopen en opeens is er een bos. En dus ook een rover en zijn dikke vrouw in een leunstoel die hem de les leest. Zulke dingen komen als vanzelfsprekend.”

‘De Kruikenpost’ verscheen in de bundel ‘Laatste verhalen van de eeuw’ (1999). Vervolgens duurde het vier jaar voor het nieuwe boek klaar was. ,,Dat is een tijd, ontzettend. Ik heb zitten worstelen en dat heeft met mijn leeftijd te maken.” Sinds zijn debuut ‘Het Sleutelkruid’ (1964) is Biegel verbonden geweest aan Uitgeverij Holland. In de jaren zijn daar klassiekers van hem verschenen, zoals de drie delen van ‘De Kleine Kapitein’, ‘De Tuinen van Dorr’ en ‘Anderland’.

,,Vroeger wilden ze vaak weten of een nieuw boek al opschoot. Nu is dat niet meer zo. Ik zeg regelmatig dat ik druk bezig ben, maar kies mijn eigen tempo.” In 1987 leverde hij het manuscript in voor ‘De Rode Prinses’. ,,Meestal belde Van Ulzen na een dag of vijf: ‘Goh, leuk verhaal’. Maar dit keer kwam er geen reactie, twee weken, drie weken. Ik dacht: het boek is niet goed, ik word oud. Ik hoorde de uitgever al met zijn zoon overleggen: ‘Hoe moeten we die Biegel nou zeggen dat het niet langer gaat?”

Uiteindelijk was er niets aan de hand, het telefoontje was er bij ingeschoten. Voor ‘De Rode Prinses’ kreeg Biegel de Zilveren Griffel. Maar twijfel hoort er sindsdien bij. Ze zullen toch wel eerlijk zijn? Biegel fluistert: ,,Dat weet je nooit.” Prijzen hoef je echter niet te wantrouwen. Zo gaf de Woutertje Pieterse Prijs die Biegel voor ‘Laatste verhalen van de eeuw’ ontving, voldoende vertrouwen om verder te werken. En om te gaan nadenken over die rotrat uit Brazilië, die als een schaduw het luxe muizenhuis van oom Theodoor binnenwandelt. Met zakken vol snuivers en ogen vol met hebzucht. Het kwaad komt van verre.

Het contact met exotische streken zet in Biegel’s boeken vaak het avontuur in gang. Soms wacht aan de overzijde van de oceaan een dreigend kwaad, soms ook vinden personages er wat ze helemaal niet zochten. ,,Vaak worden ze in een andere wereld gesmeten of gaan ze op zoek naar geluk. Dat vinden ze echter zelden. Zoals ‘Anderland’ maar een droom is en ‘De Kleine Kapitein’ weer thuiskomt op de Nooitlek.”

Die kleine held met grote pet wordt over enkele jaren een filmster, samen met dekzwabber bange Toontje en pannenkoekenbakker Marinka. Filmproducent Burny Bos, die eerder ‘Minoes’ en ‘Abeltje’ verfilmde naar de boeken van Annie M.G. Schmidt, werkt nu aan het scenario voor een speelfilm. ,,Ik heb geen idee hoe dat gaat worden. Ik heb ‘Abeltje’ gezien en vond dat een ontzettende wirwar, het ging tegen alle wetten van Toonder in. Als ‘De Kleine Kapitein’ ook zo wordt, dan vind ik dat vreselijk. Maar wordt het aanzienlijk beter, dan is de verfilming wel fijn. Ook om het geld, dat maakt het aanlokkelijk. Anders zou ik voor de eer bedanken, denk ik.”

Bos zegt desgevraagd dat ‘De Kleine Kapitein’ rustiger gefilmd gaat worden, meer in de stijl van ‘Minoes’. Gelukkig maar voor Biegel, die ook niet goed begrijpt waarom filmers zelf niet iets verzinnen voor hun medium. ,,Mijn verhalen horen zo in woorden thuis. Wat blijft er over als je ze daar uit trekt.”

Een enkele keer inspireert de zichtbare wereld hem om te schrijven. ,,Dan stel ik me de straat voor als een oude foto. Hoe ouderwets onze auto’s in het jaar 2203 zullen zijn. Soms bekijk ik iemand in de winkel en vraag me af waar zijn wieg heeft gestaan, of hij blèrde, wat hij hoopte en wat er nu is.” Maar verder heeft de fantasie de gewone wereld niet zo nodig.

,,Het interesseert me niet of er buiten op straat gevochten wordt. Wel denk ik veel na over de grote lijnen van de evolutie. Over cultuurgroepen die zich eeuwenlang apart hebben ontwikkeld en steeds meer een grote hutspot vormen. Waar gaat dat heen over tienduizend jaar? Het leven is zo’n bizar verschijnsel, wat heeft een kever in het gras toch met mij te maken?”

Wie met een biologische bril naar buiten kijkt, gaat zijn eigen belang relativeren. ,,Dan denk je, wat doet het ertoe als ik morgen onder een tram kom. Dat is niet uit pessimisme maar eerder uit nieuwsgierigheid. Ik heb bovendien geen idee wat optimistisch is als je praat over menselijke voortgang. We hebben onze welvaart: televisie, computers, radio, noem maar op. Maakt dat mij gelukkiger dan een middeleeuwer uit 1208? Ik kan het nergens aan merken, in de tram juicht niemand dat hij thuis stromend water heeft. Toen dachten ze niet: dit zijn de Middeleeuwen en later wordt het beter. Zo was het leven. En zo is nu dit leven. Met een mobieltje waarin ik kan wauwelen.”

Zulke ideeën kunnen je niet beïnvloeden bij het schrijven. Want dan komt dat boek er nooit. Maar zich haasten omdat hij op leeftijd raakt, doet Biegel ook niet. ,,Als ik dood ben, treur ik natuurlijk niet om wat ik nog niet geschreven heb. Dit hoofd hier, met al die verhalen, vergaat dan, in de oven meteen en in het zand na een paar jaar. Ik heb nooit gedacht: gauw Napels zien voor ik sterf. Bovendien ben ik pas 78, jongetje. Mijn zuster was 91 toen ze zei: ‘Ik neem toch nog een nieuwe vloermat’. Ze vroeg het niet, ze zei het. En ik antwoordde: ‘Groot gelijk!’ Heel verstandig, want die mat ligt er nu al zes jaar.”

Biegel was de jongste in een gezin met negen kinderen. Hij heeft nu nog een broer en een zuster. ,,Niemand ontkomt aan verlies of akeligheid in zijn bestaan. Naarmate je ouder wordt, besef je dat je er net zo lief iets van kunt maken. Je slikt in wat je overkomt, zoals je voedsel inslikt en verwerkt. Het is niet weg maar het hoort bij wie je bent. Vergelijk het met een pijnlijke voet. Je loopt moeilijk maar gaat wel verder, zonder te weten of je herstelt.”

Drie hoog woont hij, vlakbij de Westertoren in Amsterdam, en hij loopt nog prima. Wel gaat zijn geheugen wat achteruit. ,,Vroeger zat een bizarre naam bij het schrijven vast in mijn kop en bladerde ik nooit terug. Nu wel. Je slijt en dat gaat vanzelf. Maar ik leef heel plezierig. Ik wandel veel in het Vondelpark. Ik rijd auto in de stad en bezoek het Concertgebouw of een filmzaal.” Alleen zeilen is iets uit het verleden. Een verlies zou je denken, voor een schrijver die de zee vaak een hoofdrol geeft in zijn verhalen. Maar Biegel vaart niet zo graag en noemt zichzelf een zandmatroos. In 1946 voer hij aan boord van een leeg vrachtschip naar de Verenigde Staten, om zijn zuster en zwager te bezoeken. Prettig was dat niet. En ook het IJsselmeer werd al bijna te zeeërig. Toch klinkt hij in zijn boeken deskundig. ,,Eerlijk gezegd pik ik soms termen uit beschrijvingen van Jules Verne.”

Die geleende kreten gebruikt Biegel vol liefde. Want het wijde water blijft een fascinerend onderwerp om over te schrijven. Zoals in het libretto voor de jeugdopera ‘De Roep van de Kinkhoorn’, die 27 november in Den Haag in première gaat. De stichting Opera Trionfo vroeg Biegel zingbare tekst te schrijven voor aria’s en koren, gecomponeerd door Bart Visman, en dat is iets nieuws voor hem. Het muzikale sprookje gaat over een meisje dat in de haven uitkijkt naar haar vader, een visser, die niet terugkeert. En over de vier winden die haar helpen zoeken.

Veel personages kijken in Biegel’s verhalen naar de horizon. ,,Daar waar je niet bent, daar is het geluk. Zodra je beseft dat achter de horizon niet is wat je zoekt, omdat daar ook weer een nieuwe ligt, kun je ophouden.” Of flink doorreizen, want na de allerlaatste horizon ben je weer thuis. ,,Het houdt je levenslang bezig: wat is er toch voorbij die berg, de zee of de horizon.”