"Als ik eenmaal bezig ben, vlot het wel"
Paul Biegel in Het Brabants Dagblad

 Illustratie © Linde Faas

Zonder opzet kinderschrijver

Het Brabants Dagblad  |  26 oktober 1965  |  Door: Hans Kessens

Paul Biegel aan het woord: “Die man vroeg me of dat nu geen gekke gewaarwordig voor me was, veertig jaar oud zijn en dan verhaaltjes voor kinderen schrijven. Wat moest ik daar nu voor antwoord op geven? Ik zag aan zijn gezicht, dat hij het toch niet zou snappen”.

Aan de vooravond van de kinderboekenweek is Paul Biegel, zeer tot zijn eigen verwondering, “nieuws”. Een jury van deskundige lieden heeft zijn boek “Het Sleutelkruid” uitgeroepen tot het beste kinderboek van het jaar. Een onderscheiding, die hem in eerste instantie een prijs van duizend – helaas niet meer zó harde – guldens oplevert. Gaat u daar iets groots van ondernemen, mijnheer Biegel? Een televisietoestel hééft hij al. Het staat in zijn eetkeuken, in de kast. Wie ernaar wil kijken moet een harde stoel voor lief nemen, hetgeen voorkomt dat men landerig voor het scherm blijft hangen in de beeldhypnose, die elke avond over ons lieve vaderland nederdaalt. Die duizend gulden? “Een fijne buitenkans voor het stoppen van al die gaten, die, denk ik, wel in de meeste huishoudens zullen voorkomen”.

Weg met de gaten in huize Biegel. “Het is net alsof je op de kermis zo maar voor de aardigheid met z’n balletje hebt gegooid – en dan heb je nog ineens de hoofdprijs ook”

Zo maar voor de aardigheid”: zo heeft hij geschreven. Er zijn literair geknobbelde vaders, die munt slaan uit de verhaaltjes, die ze voor hun kinderen opdissen in het moeilijke uur van het klokje van gehoorzaamheid. Maar de kinderen van Paul Biegel – één en twee jaar oud – hebben nog geen weet van dat pedagogisch zo problematische tijdstip. En Paul Biegel had nog geen weet van nakroost toen hij zijn eerste verhalen schreef. Wanneer? Hij meent in 1952 “en helemaal niet voor kinderen bedoeld. Fantasietjes, een beetje in de sprookjessfeer. Ik houd gewoon van sprookjes en van fantasie. Ik schreef ze alleen maar voor mijn eigen plezier. Als een uitingsvorm, zoals iemand anders schildert. En omdat een uitgever ze op een ogenblik wilde gebruiken voor een uitgave voor kinderen – ziet u, zo ben ik eigenlijk in de kinderhoek terecht gekomen.”.

JOURNALIST
Met iets van “het kan gek gaan in het leven” ontmoet hij in de spiegel de topfiguur van de jeugdliteratuur. Hij is journalist. Een jaar of tien is hij redacteur van de AVRO-bode geweest. Sinds een paar maanden werkt hij op een klein persbureau in Amsterdam dat zich ook in de sfeer van radio, televisie en muziek beweegt. De journalistiek biedt hem blijkbaar niet wat ze schenkt aan zovele vakgenoten die er heel hun existentie aan hebben verpand. “Ik zou bijvoorbeeld ook met plezier vlieger zijn geweest”. Eigenlijk wilde hij oorspronkelijk heel iets anders. “Toen ik nog op het gymnasium zat wilde ik de muziek in. Pianist. Het was oorlog. We hadden maar halve dagen school. Tijd in overvloed om veel piano te studeren. Het bleek alleen net niet voldoende voor het conservatorium”. Hij speelt nog altijd veel. Scarlatti, Mozart, Beethoven – hetgeen ik met respect noteer, omdat het mij nog nooit gelukt is ook maar een sonatinetje van Mozart ook echt als “Mozart” te laten klinken.
Welk respect hij afwimpelt met: “U hoort mij niet zeggen, dat ik het ook góed doe…”.
Toen hij de pianoklep definitief sloot voor een professionele studie koos hij voor het schrijven als literaire bezigheid: een voornemen dat, zoals velen weten, vaak leidt tot een gefrustreerd bestaan in de journalistiek. De verleiding was voor Paul Biegel dan ook wel moeilijk te weerstaan. “Ik groeide op in een gezin, met mijn oudste zus als journaliste”. De lezer, wie de naam Biegel al zo bekend voorkwam, kan het nu wel raden: die oudste zus was – en is – de redactrice van De Tijd-Maasbode, Anne Biegel.

DOORBRAAK
Omtrent zijn achtentwintigste jaar schreef Paul Biegel zijn eerste verhaal in de fantastische sfeer. “Ik had het al eens eerder geprobeerd, maar ik was er wanhopig van geworden. Ik kan het niet, dacht ik. Het is gewoon nog een stuk puberteit. In je puberteit wil je allemaal schrijven, al is het maar een dagboek. Er is wel eens een kort hoorspelletje van me uitgevoerd, maar mijn verhalen – nee, ik vond het nooit iets. En toen – toen heb ik het als een soort doorbraak ineens op een heel andere toer gegooid. Het kon me niets meer schelen: ik schreef gewoon iets wat niets pretendeerde te zijn.

Het vlotte, waarachtig. De remmingen waren doorbroken. Ik kreeg het verhaal af. Het gaf me een ongekend gevoel van bevrijding, een heel nieuwe ervaring voor me. Ik woonde nog in Bussum. Toen ik voor de driehonderdzevenentachtigste keer, weet ik veel, naar het station fietste voor mijn treintje naar Amsterdam, dacht ik: zo ga ik er tien schrijven”.

Van die eerste tien heeft hij er een paar verwerkt in zijn nu bekroonde boek “Het Sleutelkruid”, dat zijn vierde kinderboek is. Niet zijn laatste. Dat is een kleintje: “Het lapjesbeest”. Over “Het Sleutelkruid” had hij bijna ruzie gehad met zijn uitgever, Holland in Haarlem. “Hij moest een aantal losse kinderverhalen hebben voor een reeks, waaraan ook onder andere Hans Andreus en Mies Bouwman zouden meewerken. Eervol gezelschap, vond ik. Het leek me alleen leuker mijn verhalen te laten vertellen aan het hof van een koning; verhalen over de avonturen van een wonderdokter op zoek naar een kruid met wonderbaarlijke geneeskracht. Daardoor kreeg het geheel van die verhalen een opklimmende spanning ofschoon je ze ook afzonderlijk kunt lezen. Ik heb er leuk aan gewerkt, het ging gewoon lekker. De uitgever was eerst woedend, omdat hij het zó niet in zijn reeks kinderverhalen kon onderbrengen. Maar toen hij het nog maar half had gelezen, stuurde hij me al een brief met “fantastisch” en “een meesterwerk”. Die brief bewáár ik”.

EEN GROS PENNEN
Op “Het Sleutelkruid” heeft Paul Biegel drie maanden gewerkt. Met een kroontjespen, die hij telkens moet indopen. “Met een schrijfmachine kan ik het niet. Dan komt er niets uit. Ik heb zo’n antieke kroontjespen nodig, ja, die worden schaars. Ik heb er laatst een gros van kunnen kopen. Ik heb uitgerekend, dat ik daar twaalf jaar mee toe kan: elk jaar een nieuwe pen.

Ook in andere zin schrijft Paul Biegel moeilijk. “Ik moet me er toe dwingen, maar ik kan het ook niet laten. In mijn journalistieke werk, waarvoor ik als uiterste concessie een ballpoint gebruik, knoei ik vreselijk: allemaal doorhalingen en correcties. In mijn verhalen is dat heel wat minder. Laat ik maar zeggen, dat er dan een heel andere sluis openstaat. Als ik eenmaal bezig ben, vlot het wel. Als ik tenminste al een idee van de vorm en de compostie heb – en daar struikelt het wel eens op. Die compositie is een belangrijk onderdeel van de inspiratie en die moet bij je rijpen. Als ik te vroeg ga schrijven lukt het niet”. In zijn gespannen verhouding met fantasie en werkelijkheid koerst Paul Biegel op de waarachtigheid. “Dat is belangrijk bij het schrijven voor kinderen: dat je ze zelfs niet uit pedagogische overwegingen onwaarheden zegt. In een van mijn boeken gaat de oude dame Mol dood. De kritiek heeft eens bezward gevraagd of er in mijn boeken niet te veel doden vallen. Maar waarom zou ik de dood uit de weg gaan? Wat ouders niet verwerkt hebben, verbergen ze voor hun kinderen. Kinderen voelen instinctief veel zuiverder dan grote mensen. Voor kinderen zijn we eerder te voorzichtig dan te cru. Ik schrijf wat ik zelf leuk vind en waarvan ik denk, dat kinderen het ook leuk vinden. Als ze dat niet doen zou ik er gewoon mee ophouden”. Naar schatting heben al vijfentwintigduizend Nederlandse kinderen verhalen van Paul Biegel gelezen. Van “Het Sleutelkruid” is een tweede druk opgelegd en het verschijnt binnenkort ook in Duitsland bij Heder Verlag. “Daar ben ik zonder meer trots op” zegt Paul Biegel. Het is intussen geen aanleiding voor hem om zijn huis aan de Keizersgracht te verwisselen bijvoorbeeld voor een landgoed in Aerdenhout. “Van het schrijven van kinderboeken zul je niet gauw rijk worden. Het zijn dure objecten door de kosten van de illustraties en die drukken ook het honorarium van de auteur. Je moet al een geweldige naam hebben en dan óók nog aantrekkelijk zijn voor het buitenland…

Zit dat er nu niet een beetje in? Paul Biegel weet het niet. Weet misschien ook niet goed raad met de situatie, waarin hij zich zo onverhoeds geplaatst ziet. Aan de ene kant dit: “Ik heb nog een opdracht lopen, nu écht voor een boek met losse verhalen. Als ik die verhalen klaar heb wil ik er even mee ophouden. Eerst even kijken. En dan? Ik weet het niet. Als ik het wél wist zou ik er trouwens nog niet over willen praten”.

En aan de andere kant: “Ergens vind ik dit toch een dwaze maatschappij. De mensen volgen een beperkt gedragspatroontje. Wat zijn er niet een collies gefokt en gekocht sinds Lassie op de televisie kwam. Nou sta ik in het zonntje van de publiciteit. Wat gaat er nou gebeuren? Dat aanstonds alle moeders tot in Vaals en Appelscha denken: van die Paul Biegel, dáár moet ik het boek van hebben? En bij elke aankoop een paar centen voor mij, alsof er een nationale collecte gehouden wordt voor ene mijnheer Biegel. Ik vind het wel fijn hoor, maar toch ook wel een beetje griezelig, dat dit nu één individu ten deel valt”.

Tja, zo zal het inderdaad wel ongeveer gaan. Het overvloedige aanbod in onze op consumptie ingestelde maatschappij maakt de keus zo verschrikkelijk moeilijk, dat je bevrijd grijpt naar “gegarandeerd het beste”, naar het met duizend gulden bekroonde. Paul Biegel: waar voor je geld. Paul Biegel: een gerenommeerd merkartikel. Hij zal er aan moeten wennen.